hebber

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hebber    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • heb·ber
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van hebben met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hebber hebbers
verkleinwoord hebbertje hebbertjes

Zelfstandig naamwoord

dehebberm

  1. iemand die iets heeft (bezit) of een drager (van een ambt)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gelijkhebberig

Gangbaarheid

  • Het woord hebber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
53 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.