hebzucht
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hebzucht (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɛpsʏxt / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- heb·zucht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van heb ww en zucht [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hebzucht | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de hebzucht v / m
- (psychologie) een overdreven begeerte naar materieel gewin
- Hun hebzucht is vaak wat uiteindelijk dictators ten val brengt.
- Wouter Bos: «De hele crisis betekent de definitieve teloorgang van een systeem dat is gebaseerd op hebzucht, onverantwoorde risico's en perverse beloningen»
- ▸ Maar het kan ook voelen alsof de moderne tijd ons steeds dieper in hebzucht, wanhoop en opwinding dompelt.[2]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Gierigheid ( of hebzucht) is de wortel van alle kwaad
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord hebzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hebzucht" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ hebzucht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.