hiver

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • hi·ver
Naar frequentie 5961

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive


Frans

Uitspraak
  • Geluid:
    •  hiver (Frankrijk)    (hulp, bestand)
    •  hiver (Canada)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ivɛʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  hiver     l'hiver     hivers     les hivers  

Zelfstandig naamwoord

hiver m

  1. winter
    «Dans l'hiver, nous allons toujours skier dans les Alpes.»
    In de winter gaan wij altijd in de Alpen skiën.


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhiːʋəɾ /
Woordafbreking
  • hi·ver
Naar frequentie 10203

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhiːʋəɾ /
Woordafbreking
  • hi·ver

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hiva
Schrijfwijzen

Werkwoord

hiver

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hive
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.