winter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: winter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɪntər / (2 lettergrepen); /ʋɪntər/
Woordafbreking
- win·ter
Woordherkomst en -opbouw
- erfwoord, via Middelnederlands winter van Oudnederlands winter, in de betekenis van ‘jaargetijde’ voor het eerst aangetroffen in 1050
De verdere herkomst is onzeker. Het woord wordt wel in verband gebracht met water of met het Oudiers finn "wit", het natte of witte jaargetijde dus. [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winter | winters |
verkleinwoord | wintertje | wintertjes |
Zelfstandig naamwoord
de winter m
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
- ▸ Een geliefde vakantiestad voor skiërs in de winter en watersportliefhebbers in de zomer.[4]
Antoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Eén bonte kraai maakt nog geen winter
Stoett-1265 [5]
Verwante begrippen
Vertalingen
1. seizoen
Gangbaarheid
- Het woord winter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "winter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ winter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "winter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Drents
Zelfstandig naamwoord
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
Schrijfwijzen
- weenter
- wienter
- wìnter
Antoniemen
Hyperoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Sallands
Zelfstandig naamwoord
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
Stellingwerfs
Zelfstandig naamwoord
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
Veluws
Zelfstandig naamwoord
winter
- (meteorologie) het vierde van de vier seizoenen: op het noordelijk halfrond van 21 december tot 20 maart, op het zuidelijk halfrond van 21 juni tot 20 september
Schrijfwijzen
- wienter
Hyperoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.