hoeden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hoeden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhudə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈɦu.də(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈɦu.də(n)/
    • (Limburg): /ˈhu.də(n)/
Woordafbreking
  • hoe·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beschermen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afgeleid van hoede met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hoeden
hoedde
gehoed
zwak -d volledig

Werkwoord

hoeden

  1. overgankelijk een kudde dieren verzorgen en in de gaten houden
    • De herder hoedden hun schaapjes in het veld. 
     Hij ging op het geluid af en zag, op een bergweitje tussen de rotsen, een kleine donkere jongen zijn geiten hoeden.[2]
  2. wederkerend zich ~ voor zorgen dat een bedreiging geen werkelijkheid wordt
    • Je moet je ervoor hoeden dat je computer niet besmet wordt door een virus. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dehoedenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hoed
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord hoeden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.