horecapersoneel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  horecapersoneel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ho·re·ca·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord horecapersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hethorecapersoneelo

  1. de mensen die in loondienst werken in een horecaonderneming
     Volgens de FNV wordt werken in de horeca steeds onaantrekkelijker en moet daar iets aan gedaan worden: "Met dit restaurantexperiment is aangetoond dat horecapersoneel onmisbaar is voor een gezellig, goed verzorgd en veilig avondje uit met lekker eten." De vakbond wil onder meer een betere cao voor horecapersoneel.[2]
     Leraren zijn van alle werkenden het vaakst ziek. Het ziekteverzuim in het onderwijs is 4,9 procent, zegt het CBS. Dat is meer dan het gemiddelde van 3,7 procent. Wel zijn leraren niet lang ziek. Horecapersoneel meldt zich nauwelijks ziek.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord horecapersoneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Maandag 9 november 2015, 11:53
    “Restaurant zonder personeel blijkt pr-stunt” (Maandag 9 november 2015, 11:53), NOS
  3. Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Leraren zijn vaak ziek, horecapersoneel nauwelijks” (Vrijdag 25 september 2015, 08:14), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.