hustru

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈhusdʁu /
Woordafbreking
  • hus·tru
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord hústrú
Naar frequentie 2100
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hustru     hustruen     hustruer     hustruerne  
genitief   hustrus     hustruens     hustruers     hustruernes  

Zelfstandig naamwoord

hustru, g

  1. (familie) echtgenote
Synoniemen
  • frue
  • kone
  • ægtehustru
Antoniemen
Hyperoniemen
  • ægtefælle
  • ægtemage
Verwante begrippen
  • gemalinde

Verwijzingen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ˈhʉstɾʉ /
    Woordafbreking
    • hus·tru
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudnoordse woord hústrú
    Naar frequentie 2367
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   hustru     m: hustruen
    v: hustrua  
      hustruer     hustruene  
    genitief   hustrus     m: hustruens
    v: hustruas  
      hustruers     hustruenes  
    Synoniemen

    Zelfstandig naamwoord

    hustru m / v

    1. (familie) echtgenote
    Synoniemen
    Antoniemen
    Hyperoniemen
    • ektefelle
    • ektemake

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: /ˈhʉstɾʉ/
    Woordafbreking
    • hus·tru
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudnoordse woord hústrú
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   hustru     hustrua     hustruer     hustruene  

    Zelfstandig naamwoord

    hustru, v

    1. (familie) echtgenote
    Synoniemen
    Antoniemen
    Hyperoniemen
    • ektefelle
    • ektemake

    Zweeds

    Uitspraak
    • Geluid:  hustru    (hulp, bestand)
    Woordafbreking
    • hus·tru
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudnoordse woord hústrú
    Naar frequentie 1651
    hustrus enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     hustru     hustrun     hustrur     hustrurna  
      genitief     hustrus     hustruns     hustrurs     hustrurnas  

    Zelfstandig naamwoord

    hustru, g

    1. (familie) echtgenote
      «Morbrorn och hans fru har dömts för mord, hustrun till livstids fängelsestraff.»
      De oom van de moeder en zijn vrouw zijn worden veroordeeld voor moord, de vrouw tot levenslange gevangenisstraf.
    Synoniemen
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.