ijsheilige

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ijsheilige    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ijs·hei·li·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsheilige ijsheiligen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deijsheiligem

  1. (religie) (rooms-katholiek) elk van de vier heiligen wier naamdag valt in de periode van 11-14 mei
    • Nachtvorst is volgens hem niet uitzonderlijk in april. 'Zeker met heldere nachten zoals komend weekend is het zeer gebruikelijk' verklaart hij. Hij wijst daarbij op een bekend begrip uit de volksweerkunde: de IJsheiligen, de periode van 11 tot 15 mei die wordt gezien als de grens tussen weer met mogelijk nachtvorst en zomers weer. Het kan wel eens gebeuren dat na half mei nog nachtvorst optreedt, maar dat is heel zeldzaam. [2] 
    • Op verschillende plaatsen heeft het in de nacht van donderdag op vrijdag aan de grond gevroren. In Gilze-Rijen werd het het koudst: -3,6 graden op klomphoogte. De ijsheiligen doen hun naam daarmee eer aan. [3] 
    • Met het warme weer gaat de periode van ijsheiligen (11-14 mei) dit jaar ongemerkt voorbij. IJsheiligen wordt gezien als de grens tussen weer met mogelijk nachtvorst en zomers weer. [4] 
    • Fruitboeren blijven op hun hoede tot wanneer de tweede week van mei gepasseerd is. ‘Fruitboeren verwoorden dat met ‘wanneer de ijsheiligen voorbij zijn’‘, aldus Vangeenberghe. ‘Tot ongeveer 14 mei kan het ‘s nachts nog vriezen en kunnen de vruchten nog steeds kapotvriezen.’ [5] 
Hyponiemen
  • Mamertus, Pancratius, Servatius van Maastricht, Bonifatius van Tarsus, Sophia van Rome
Afgeleide begrippen
  • ijsheiligenweer
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ijsheilige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.