ijshockeyen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ijshockeyen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ijs·hoc·key·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ijshockeyen
ijshockeyde
geijshockeyd
zwak -d volledig

Werkwoord

ijshockeyen

  1. (sport) de ijssport ijshockey beoefenen
     De schooldag ging snel voorbij, zoals ik het me herinner hadden we niets anders gedaan dan een beetje ijshockeyen voordat het tijd was om naar huis te gaan.[1]
    • Hij gaat morgen ijshockeyen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ijshockeyen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.