ijsploeg
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ijsploeg (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ijs·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ijs zn en ploeg zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsploeg | ijsploegen |
verkleinwoord | ijsploegje | ijsploegjes |
Zelfstandig naamwoord
de ijsploeg v / m
- groep mensen die ijs en sneeuw verwijdert van wegen om deze toegankelijk te houden
- Schiphol heeft 250 man ingezet om de start– en landingsbanen ijs– en sneeuwvrij te houden. De ijsploeg, waartoe ook kantoorpersoneel behoort, beschikt over 35 voertuigen zoals sneeuwploegen en vegers. [2]
- een soort ijsbreker
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'ijsploeg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsploeg" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad ANP 03-03-2005 Schiphol zet kantoorpersoneel in tegen sneeuw en ijs
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.