immigreren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  immigreren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • im·mi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse immigrer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
immigreren
immigreerde
geïmmigreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

immigreren

  1. ergatief een land binnenkomen om zich er metterwoon te vestigen
    • Er waren in die tijd vrij veel mensen geïmmigreerd. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord immigreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.