emigreren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  emigreren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌemiˈɣrerə(n)/ (4 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌemiˈχrɪːrə(n)/
Woordafbreking
  • emi·gre·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitwijken naar ander land’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse émigrer (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
emigreren
emigreerde
geëmigreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

emigreren [2]

  1. ergatief naar het buitenland verhuizen
    • In de jaren vijftig zijn er veel Nederlanders naar Engelstalige landen geëmigreerd. 
    • De Russische exodus komt niet onverwacht. Het internationale databureau Gallup schreef in 2019 al dat 1 op de 5 Russen “verlangt om te emigreren”. Bij de groep van 15- tot 30-jarigen gaat het zelfs om bijna de helft. [3] 
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord emigreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.