inbegrip

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  inbegrip    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • in·be·grip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inbegrip
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deinbegripv/m

  1. met inbegrip van = inclusief
    • Iedereen is uitgenodigd voor de diplomauitreiking met in begrip van familieleden, docenten en medecursisten. 

Gangbaarheid

  • Het woord inbegrip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
73 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.