inbreken

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
inbrekeninberekend
inbraakingebroken
Uitspraak
  • Geluid:  inbreken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪmbrekə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inbreken
brak in
ingebroken
klasse 4 volledig

Werkwoord

inbreken

  1. inergatief zich met geweld een toegang verschaffen
    • Er werd ingebroken en de inbrekers namen een tas mee waar toevallig mijn paspoort in zat. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.