informaticus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: informaticus (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·for·ma·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
- met het achtervoegsel -icus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | informaticus | informatici |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de informaticus m
- (beroep) beoefenaar van de informatica
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord informaticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "informaticus" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.