informaticus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  informaticus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • in·for·ma·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • met het achtervoegsel -icus
enkelvoud meervoud
naamwoord informaticus informatici
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deinformaticusm

  1. (beroep) beoefenaar van de informatica
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord informaticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.