infuus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  infuus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪɱˈfys/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·fuus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘intraveneuze toediening’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1967 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord infuus infusen
infuzen
verkleinwoord infuusje infuusjes

Zelfstandig naamwoord

hetinfuuso

  1. (medisch) vochttoediening in de bloedvaten
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord infuus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.