insgelijks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  insgelijks    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɪnsxəˈlɛiks/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ins·ge·lijks
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: evenzo’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • samenstelling van  in  en  gelijk  met het invoegsel -s-  met het achtervoegsel -s [2]

Bijwoord

insgelijks

  1. eveneens, hetzelfde, evenzo
    • Ik wens je insgelijks een gezegend kerstfeest. 
Vertalingen

Tussenwerpsel

insgelijks

  1. gewoonlijk na een wens of groet: hetzelfde
    • Vrolijk kerstfeest! Insgelijks! 

Gangbaarheid

  • Het woord insgelijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.