invorderaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: invorderaar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·vor·de·raar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling invorderen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invorderaar | invorderaars |
verkleinwoord | invorderaartje | invorderaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de invorderaar m [1]
- persoon die een verschuldigd bedrag bij iemand opeist namens de schuldeiser
- ▸ "Het resulteert in veel 'vooringenomenheid' bij de burger", zegt een van de medewerkers tegen de vakbonden NCF, FNV Overheid, CNV Overheid en CMHF. "In elke zaak waar de Belastingdienst een ander standpunt heeft dan de belastingplichtige, wordt al snel teruggegrepen op de toeslagaffaire en wordt de behandelend invorderaar persoonlijk aangesproken op zijn of haar handelen."[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'invorderaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Belastindienst: 'Toeslagenaffaire geen reden om onze medewerkers te bedreigen'” (vrijdag 16 april 2021, 10:52), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.