juffrouw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  juffrouw    (hulp, bestand)
  • IPA: /jʏˈfrɑu/
Woordafbreking
  • juf·frouw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(ongehuwde) vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord juffrouw juffrouwen
verkleinwoord juffrouwtje juffrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

dejuffrouwv

  1. jonge, gewoonlijk ongehuwde, vrouw
    • Ze was toen nog maar een juffrouwtje, en een echte schoonheid. 
  2. (kindertaal) lerares, onderwijzeres, juf
    • De juffrouw riep ons terug van het schoolplein. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • juffrouwmerk
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord juffrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.