kakel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kakel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkakəl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ka·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kakel kakels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dekakelm

  1. (persoon) iemand die veel kletst
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
kakelen

kakel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
    • Ik kakel. 
  2. gebiedende wijs van kakelen
    • Kakel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
    • Kakel je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord kakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Zweeds

Zelfstandig naamwoord

kakel o

  1. tegel
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.