kaken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kaken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ka·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ingewandsverwijdering van haring via de kieuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1462 [1]
  • In de betekenis van ‘op het punt staan te braken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kaken
kaakte
gekaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

kaken

  1. overgankelijk, (visserij) een vis van de ingewanden ontdoen
    • Bij het kaken worden met een speciaal mesje de kieuwen en de ingewanden van de (nog niet geslachtsrijpe) haring verwijderd, op de alvleesklier na 
    • De haring wordt eenmaal aan boord onmiddellijk gekaakt. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kaak

Gangbaarheid

  • Het woord kaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈkɑːkən /
Woordafbreking
  • ka·ken
Naar frequentie 4825

Zelfstandig naamwoord

kaken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kak

Zelfstandig naamwoord

kaken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kake
Schrijfwijzen


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈkɑːkən /
Woordafbreking
  • ka·ken

Zelfstandig naamwoord

kaken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kak
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.