kanen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kanen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ka·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met smaak eten’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kanen
kaande
gekaand
zwak -d volledig

Werkwoord

kanen

  1. inergatief (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) eten, met smaak eten, smullen (misschien wel van een kaan)
  2. schimmelen, muf worden

Zelfstandig naamwoord

dekanenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kaan

Gangbaarheid

  • Het woord kanen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
40 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.