kerktijd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kerktijd    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kerk·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerktijd kerktijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dekerktijdm

  1. periode dat men naar de kerk gaat; periode dat er kerkdiensten zijn
     Het moest kerktijd zijn, er liep niemand langs de Wimerts.[2]
     Ferrari, Leo van der Luyt, Chris Blaauboer, Henk Sieben en Frank Genot staken na kerktijd de muzikale hoofden bij elkaar en begonnen een 'sixties/seven- ties'-bandje.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord kerktijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.