kiepen

Niet te verwarren met: keepen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kiepen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkipə(n)/
Woordafbreking
  • kie·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘omwerpen’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
  • van het Duits kippen "kantelen" [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kiepen
kiepte
gekiept
zwak -t volledig

Werkwoord

kiepen

  1. laten kantelen
    • Zij kiepte haar glas omver. 
  2. laten vallen, neergooien
    • Hij kiepte een hele lading hout op het vuur. 
  3. kantelen
    • Door de storm kiepte de hele tent omver. 
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

dekiepenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kiep

Gangbaarheid

  • Het woord kiepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.