kneuter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kneuter    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈknøtər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kneu·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kneuter kneuters
verkleinwoord kneutertje kneutertjes

Zelfstandig naamwoord

dekneuterm

  1. (zangvogels) bepaald soort vinkachtige, Carduelis cannabina 
  2. kind dat laat merken dat het ontevreden is
  3. plaats waar iets is gevouwen of gevouwen is geweest
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
   1. zie: kneu   

Werkwoord

vervoeging van
kneuteren

kneuter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneuteren
    • Ik kneuter. 
  2. gebiedende wijs van kneuteren
    • Kneuter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kneuteren
    • Kneuter je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kneuter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
60 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.