knorrigheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: knorrigheid (hulp, bestand)
Woordafbreking
- knor·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knorrigheid | knorrigheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de knorrigheid v [1]
- het boos en geïrriteerd zijn
- ▸ Dora houdt van Jochie om haar laconieke knorrigheid, afgewisseld met plotselinge aanvallen van euforie.[2]
- ▸ ‘Het is natuurlijk sowieso leuk om mensen te spreken die zoiets moois meemaken. Ik heb ook bewondering voor ze, want er gebeurt wel iets na het winnen van die prijs. Je bent ineens beroemd en de wereld doet een beroep op je, waar je niet aan gewend bent. Je wordt overal voor opgeroepen, moet overal een mening over hebben en overal handtekening op zetten. Dat zijn rare dingen, als je ‘gewoon je werk’ hebt gedaan. Daar moet je tegen kunnen. En een enkeling ontwikkelt hierdoor een afzijdige knorrigheid.’[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord knorrigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
- ↑ Weblink bron “‘Nobelprijswinnaars zijn allemaal interessante mensen waar je naar wilt luisteren’” (31 mei 2017), NewScientist
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.