knot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  knot    (hulp, bestand)
  • IPA: /knɔt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • knot
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] van Middelnederlands cnote, in de betekenis van ‘bosje haar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1] [2]
  • [B] eponiem, vergelijk Engels knot, volgens een overlevering genoemd naar 11e-eeuwse koning Knoet van Engeland, Denemarken en Noorwegen [3] [4]
[A]+[B] enkelvoud meervoud
naamwoord knot knotten
verkleinwoord knotje knotjes

Zelfstandig naamwoord

[A]deknotv/m

  1. rond zichzelf opgewonden draad of bundel draden, vezels of haar
    • Mijn oma droeg haar prachtige haar, dat langer was dan zijzelf, altijd op een knot. 

Zelfstandig naamwoord

[B]deknotm

  1. (steltloperachtigen) bepaald soort kustvogel, Calidris canutus 
Synoniemen
  • [2] kanoet
  • [2] kanoetstrandloper

Werkwoord

vervoeging van
knotten

knot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van knotten
  2. gebiedende wijs van knotten

Gangbaarheid

  • Het woord knot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  knot (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
knot knots

Zelfstandig naamwoord

knot

  1. knoop
  2. (steltloperachtigen) knot, kanoet
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.