kolk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kolk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kolk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘maalstroom’ voor het eerst aangetroffen in 1389 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kolk kolken
verkleinwoord kolkje kolkjes

Zelfstandig naamwoord

dekolkv/m

  1. een slurfvormige draaiing, met name in een watermassa
    • Het kan gevaarlijk zijn voor een schip om in een kolk verzeild te raken. 
  2. diepe kuil, plas of put gevuld met water
Hyponiemen
  • askolk, draaikolk, rioolkolk, roetkolk, schutkolk, sluiskolk, straatkolk, vuurkolk
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
kolken

kolk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
    • Ik kolk. 
  2. gebiedende wijs van kolken
    • Kolk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kolken
    • Kolk je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kolk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.