kruiser

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kruiser    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkrœʏsər/
Woordafbreking
  • krui·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘oorlogsschip’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • Naamwoord van handeling van kruisen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kruiser kruisers
verkleinwoord kruisertje kruisertjes

Zelfstandig naamwoord

dekruiserm

  1. (militair) (scheepvaart) een oorlogsschip dat hoge snelheden kan halen
    • Drie kruisers zetten de achtervolging in. 
     Gedurende het dappere maar zinloze verzet brachten ze drie Duitse kruisers en meerdere torpedojagers tot zinken, vooral in het noorden leden de Duitsers zware verliezen.[3]
  2. (scheepvaart) een type jacht
    • Drie kruisers hielden een wedstrijd. 
Hyponiemen
  • jachtkruiser, motorkruiser, pantserkruiser, pijlkruiser, politiekruiser, reddingskruiser, rozenkruiser, slagkruiser, valkkruiser, vuurkruiser
Afgeleide begrippen
  • kruiserhek, kruiserjacht, kruiserklasse, kruiservloot
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kruiser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.