laagseizoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  laagseizoen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • laag·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord laagseizoen laagseizoenen
verkleinwoord laagseizoentje laagseizoentjes

Zelfstandig naamwoord

hetlaagseizoeno

  1. is de periode buiten het hoogseizoen
    • De herst en de winter zijn het laagseizoen voor badplaatsen. 

Gangbaarheid

  • Het woord laagseizoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.