lemma
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: lemma (hulp, bestand)
Woordafbreking
- lem·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘trefwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lemma | lemma's lemmata |
verkleinwoord | lemmaatje | lemmaatjes |
Zelfstandig naamwoord
het lemma o
- het eerste woord van een artikel in een woordenboek of encyclopedie
- een woordenboekartikel
- (wiskunde) een hulpstelling waarvan de juistheid in afwachting van nader bewijs wordt aangenomen
- we maken bij dit bewijs gebruik van het lemma van Farkas sprak professor Timman
Anagrammen
Vertalingen
1. het eerste woord van een artikel in een woordenboek of encyclopedie
2. een woordenboekartikel
Gangbaarheid
- Het woord lemma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lemma" herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "lemma" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
lemma | lemmas, lemmata |
Zelfstandig naamwoord
lemma
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.