logeeradres

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  logeeradres    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • lo·geer·adres
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord logeeradres logeeradressen
verkleinwoord logeeradresje logeeradresjes

Zelfstandig naamwoord

hetlogeeradreso

  1. plaats waar men als gast de nacht kan doorbrengen
     Hij hield haar hand even vast voordat hij hem losliet. Ík was wel naar de veerboot gekomen als ik het geweten had. Hebt u een logeeradres?'`Ja. Hier vlak tegenover.'Ze gebaarde over het zand naar de cottage. `Bij Diighall?[2]
     Het team wil zo snel mogelijk op het vliegtuig stappen, maar er moeten nog praktische zaken worden geregeld, zoals visumverplichtingen en een logeeradres in Paramaribo.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord logeeradres staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers , ISBN 9789044974515
  3. Weblink bron “'Team met medisch personeel vrijdag naar Suriname'” (30-05-2021), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.