lossen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lossen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɔsə(n)/
Woordafbreking
  • los·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitladen’ voor het eerst aangetroffen in 1254 [1]
  • afgeleid van los met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lossen
loste
gelost
zwak -t volledig

Werkwoord

lossen

  1. overgankelijk losser maken
    • Het regime lijkt de ijzeren greep op het land wat te lossen. 
  2. overgankelijk afschieten
    • Tijdens de achtervolging losten de agenten een aantal schoten. 
  3. overgankelijk ontladen, afladen
    • Het schip lost zijn lading in de haven. 
  4. overgankelijk zich ontdoen van
    • De renner loste in de laatste ronde zijn laatste medevluchter. 
  5. inergatief afhaken, achteropraken
    • De geletruidrager kon nog even bij het groepje aanhaken maar moest toen toch lossen. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

delossenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord los

Gangbaarheid

  • Het woord lossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.