aflossen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aflossen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑflɔsə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·los·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aflossen
loste af
afgelost
zwak -t volledig

Werkwoord

aflossen

  1. overgankelijk de plaats innemen van, in zijn taak vervangen
    • Hij loste de bewaker af. 
     Soms bijna poëtisch, alsof het een ballade betrof, dan weer afgelost door ongetemd getier dat eerder bij een tirade paste.[1]
  2. overgankelijk geheel of gedeeltelijk terugbetalen van een schuld
    • Zij moest haar schuld nog aflossen. 
     Hij leefde na drie jaar versneld aflossen nu schuldenvrij met zijn gezin in de natuur.[2]
     Door af te lossen en te sparen zouden we op den duur minder hoeven te werken en daardoor tijd overhouden.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aflossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
  2. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.