marca

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /'marka/
Woordafbreking
  • mar·ca
enkelvoud meervoud
marca marcas

Zelfstandig naamwoord

marca v

  1. merk, merkteken

Werkwoord

vervoeging van
marcar

marca

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marcar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marcar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.