master

Niet te verwarren met: Master

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  master    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mas·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘meester’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Afkomstig van het Engels.
enkelvoud meervoud
naamwoord master masters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[A] master

  1. meester
  2. heerser
enkelvoud meervoud
naamwoord master masters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] master m

  1. graad die aangeeft dat iemand een masteropleiding heeft voltooid aan een universiteit of hogeschool
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord master staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  master (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmæstɚ/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
master masters

Zelfstandig naamwoord

master

  1. meester
  2. heerser
  3. een graad die aangeeft dat iemand een masteropleiding heeft voltooid aan een universiteit of hogeschool
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to  master 
he/she/it  masters 
verleden tijd  mastered 
voltooid
deelwoord
 mastered 
onvoltooid
deelwoord
 mastering 
gebiedende wijs  master 

Werkwoord

master

  1. beheersen
Anagrammen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.