mean

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  mean (US)    (hulp, bestand)
  • IPA: /miːn/
Woordherkomst en -opbouw
vervoeging
onbepaalde wijs to  mean 
he/she/it  means 
verleden tijd  meant 
voltooid
deelwoord
 meant 
onvoltooid
deelwoord
 meaning 
gebiedende wijs  mean 

Werkwoord

mean

  1. overgankelijk bedoelen, doelen op
    «What do you mean
    Wat bedoel je/Wat bedoelt u?
  2. overgankelijk aanduiden [2], betekenen
    «What does that word mean
    Wat betekent dat woord?
Afgeleide begrippen
stellend vergrotend overtreffend
meanmeanermeanest

Bijvoeglijk naamwoord

mean

  1. gemeen, kwaadaardig, vals [3]
enkelvoud meervoud
mean means

Zelfstandig naamwoord

mean

  1. (wiskunde) gemiddelde
  2. middelmaat
vervoeging
onbepaalde wijs to  mean 
he/she/it  means 
verleden tijd  meaned 
voltooid
deelwoord
 meaned 
onvoltooid
deelwoord
 meaning 
gebiedende wijs  mean 

Werkwoord

mean

  1. overgankelijk, (wiskunde) het gemiddelde berekenen

Bijvoeglijk naamwoord

mean

  1. (wiskunde) gemiddeld

Verwijzingen

  1. mean (v.1), Online Etymology Dictionary
  2. mean (adj.1), Online Etymology Dictionary
  3. mean, Online Etymology Dictionary


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
mear

mean

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mear
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.