meet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  meet    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • meet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘streep, honk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord meet meten
verkleinwoord meetje meetjes

Zelfstandig naamwoord

demeetv/m

  1. een grensstreep, een eindstreep
    • Aan de meet kwam hij net een wiellengte te kort. 
Uitdrukkingen en gezegden

Van meet af aan.

  • Vanaf het begin.
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
meten

meet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van meten
  2. gebiedende wijs van meten

Gangbaarheid

  • Het woord meet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  meet (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /miːt/
vervoeging
onbepaalde wijs to  meet 
he/she/it  meets 
verleden tijd  met 
voltooid
deelwoord
 met 
onvoltooid
deelwoord
 meeting 
gebiedende wijs  meet 

Werkwoord

meet

  1. ontmoeten
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.