minoriteit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  minoriteit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mi·no·ri·teit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘minderheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse minorité met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord minoriteit minoriteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deminoriteitv

  1. minderheid
  2. minderjarigheid
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord minoriteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.