motorongeluk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  motorongeluk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mo·tor·on·ge·luk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord motorongeluk motorongelukken
verkleinwoord motorongelukje motorongelukjes

Zelfstandig naamwoord

hetmotorongeluko

  1. ongeval waarbij één of meer motorfietsen betrokken zijn
     Emily en haar man zijn een paar weken nadat ze hier is geweest allebei omgekomen bij een motorongeluk in Frankrijk.'Hij maakte proppen van oude kranten en stak een lucifer aan. Àrmstrong was een Zuid-Afrikaan. Een autocoureur.'[2]
     Scheurtje in nekwervel voor Plat na motorongeluk: 'Ontzettend mazzel gehad'[3]

Gangbaarheid

  • Het woord motorongeluk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers , ISBN 9789044974515
  3. Weblink bron “Scheurtje in nekwervel voor Plat na motorongeluk: 'Ontzettend mazzel gehad'” (14-06-2020), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.