nieuwkomer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nieuwkomer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nieuw·ko·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘nieuweling’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • Samenstellende afleiding van nieuw en de stam van komen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nieuwkomer nieuwkomers
verkleinwoord nieuwkomertje nieuwkomertjes

Zelfstandig naamwoord

denieuwkomerm

  1. nieuweling, noviet, rekruut, debutant, groentje, beginneling, allochtoon
    • De afgelopen twee jaar is de gemiddelde kale huurprijs voor nieuwkomers met 29 procent gestegen. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord nieuwkomer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.