nominaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nominaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • no·mi·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘de naam betreffende, naamwoordelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • afgeleid van het Latijnse nomen (naam) met het achtervoegsel -aal [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen nominaalnominalernominaalst
verbogen nominalenominalerenominaalste
partitief nominaalsnominalers-

Bijvoeglijk naamwoord

nominaal

  1. (economie) in geldswaarde uitgedrukt
  2. (taalkunde) naamwoordelijk
  3. de naam betreffend
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nominaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.