ongeloof

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ongeloof    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • on·ge·loof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ongeloof -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetongeloofo

  1. het niet (kunnen) geloven
    • De vreugde op de Nederlandse bank was uitzinnig. Waar iedereen sprong, bleef coach Ilse DeLange met de handen voor haar ogen zitten. Ongeloof won het nog van de vreugde. Laurence was al snel weer bij zijn positieven en nam de trofee in ontvangst met de woorden: ‘To Music first. Always.’ [1] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ongeloof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tubantia Stefan Raatgever 19 mei. 2019 Duncan doet waar Nederland na 44 jaar naar smachtte
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.