oogzorg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oogzorg    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈoxsɔrəx/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • oog·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oogzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deoogzorgm

  1. (medisch) alle medische zorg die betrekking heeft op het oog en het zien
    • Zorgverzekeraar Menzis en huisartsenonderneming Thoon zijn samen met Twentse optometristen een actieplan gestart om de wachtlijsten voor oogzorg in de regio terug te dringen. De bedoeling is om patiënten met oogklachten eerst door te verwijzen naar de optometrist, in plaats van naar een specialist in het ziekenhuis. [1] 
    • De branche probeert het begrip oogmeting ontzettend op te blazen. We meten de benodigde sterkte, niets meer, niets minder. Mensen weten dat als ze bij een drogisterij naar binnen lopen, ze daar geen oogzorg ontvangen. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord 'oogzorg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.