opgaaf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opgaaf    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpɣaf/
Woordafbreking
  • op·gaaf
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord opgaaf opgaven
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deopgaafv/m

  1. melding van bepaalde gegevens
    • De hotelbaas moet aan de politie opgaaf doen van al zijn gasten. 
  2. te vervullen taak
    • Zij stond alleen voor de opgaaf om de kinderen groot te brengen. 
  3. (verouderd) een nederlaag aanvaarden, de strijd opgeven
    • De overmacht van de vijand maakte de opgaaf onvermijdelijk. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord opgaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
36 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.