ophangen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ophangen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔphɑŋə(n)/ (3 lettergrepen); /'ɔpɦɑŋə(n)/
Woordafbreking
  • op·han·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ophangen
hing op
opgehangen
klasse 7 volledig

Werkwoord

ophangen

  1. overgankelijk iets in een hangende positie bevestigen
    • Ik heb je schilderijtje opgehangen. 
     Algauw liepen ze achter elkaar door de schuifdeuren terug naar de eetzaal, waar Sverre in het geheim het ophangen van de schilderijen had voorbereid.[1]
  2. inergatief een telefoongesprek beëindigen
    • Hij werd kwaad en hing op. 
  3. overgankelijk aan de galg opknopen
    • Hij werd vroeg in de ochtend opgehangen. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] een verhaal ophangen
    (figuurlijk) vertellen, spreken
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ophangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.