oppas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oppas    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpɑs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • op·pas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oppas oppassen
verkleinwoord oppasje oppasjes

Zelfstandig naamwoord

deoppasm

  1. iemand die voor korte tijd zorgt voor iets (kinderen, een huis etc.)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
oppassen

oppas

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oppassen
    • ... dat ik oppas. 

Gangbaarheid

  • Het woord oppas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.