opschepen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opschepen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·sche·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opschepen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opschepen
scheepte op
opgescheept
zwak -t volledig
  1. iemand ergens mee belasten terwijl je er zelf ook verantwoordelijkheid voor hebt
    • Zij werd met de zorg van haar onhandelbare kind opgescheept. 
    • Hij scheepte haar op met het doen van de afwas. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord opschepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.