optellen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  optellen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·tel·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijeentellen’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1]
  • samenstelling van  op bw  en  tellen ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
optellen
telde op
opgeteld
zwak -d volledig

Werkwoord

optellen

  1. overgankelijk (wiskunde) bij elkaar tellen; het samenvoegen van twee of meer termen tot een totaal, de som genoemd
    • Als je twee bij twee optelt, krijg je vier. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord optellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.