opvang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opvang    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvang opvangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deopvangm

  1. het verzorgen van kinderen op de uren dat de ouders dat niet zelf kunnen doen, kinderopvang
    • De buitenschoolse opvang is een plek waar kinderen na schooltijd hun vrije tijd doorbrengen. 
  2. het opvangen en hulp verlenen aan dieren of mensen in nood
    • De regering heeft geld uitgetrokken voor de eerste opvang van de slachtoffers van de aarbeving. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
opvangen

opvang

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
    • ... dat ik opvang. 

Gangbaarheid

  • Het woord opvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.